Scheepswerf Plaquet/Herbosch

De familie Plaquet had sinds 1850 een scheepswerf voor houten schepen in Péronnes nabij Doornik; rond 1896 startte hun kleinzoon ook een werf in Schoten.

Met de aanleg van de nieuwe kanalen in het noorden en de uitbreiding van de haven van Antwerpen bleek dat zeer zinvol te zijn. Het was Achille Plaquet die vanaf 1910 de scheepswerf verder uitbouwde en de aanzet gaf tot het heroprichten van de Schotense brandweer. In 1911 besliste de gemeenteraad tot de heroprichting van een “Gewapende Vrije Brandweer”.

Aangezien op de scheepswerf al een privébrandweer was, bemiddelde de broer van Achille, die in het schepencollege zat, in de officiële heroprichting van een gemeentelijk korps. De 33 korpsleden waren voornamelijk werlieden van de scheepswerf en Achiel Plaquet werd de eerste commandant.

De werf, ook wel de zaat genoemd, was gelegen in de huidige Zaatstraat tussen de Zandstappenstraat en de Fluitbergstraat. Vermits de sassen op het kanaal Schoten-Dessel slechts een lengte hadden van 50 m en 7 m breed, werden er vooral kleinere schepen gebouwd. Om de schepen toegang te geven tot de werf werd er in de vaartdijk een kleine sluis gebouwd; de schepen moesten er wel schuin invaren vanuit de zwaaikom.

Na de dood van Achille Plaquet in 1930 kwam de scheepswerf in handen van de familie Herbosch uit Antwerpen. Die had voordien ook al de houtzagerij/kistenmakerij aan de Theofiel Van Cauwenberghlei opgekocht. Onder leiding van Achille Herbosch jr. werd het werfmateriaal uitgebreid zodat er meer schepen konden gemaakt worden. De scheepswerf bleef tijdens WOII praktisch ongeschonden, zodat het werk na de oorlog terug kon hervat worden. Herbosch had ondertussen in de Sluizenstraat ook een atelier en twee dokjes laten aanleggen. Niettegenstaande dat sluis 10 reeds verlengd was, diende de laatste schepen toch in stukken vervoerd en elders gemonteerd te worden.

De scheepswerf in Schoten werd rond 1964 definitief gesloten en de dokjes gedempt.

 

Bronnen

Guido Van Leemputten, Schotense veerboot omgebouwd naar salonschip, Scot nr. 154, p. 16-064 tot 16-068

Baetens, Geschiedenis van een tweeluik p. 54